Aankomstdag (zondag)
Ruud start de orchideeënweek met een bezoekje aan de Maskerorchis (Neotinea lactea) op korte afstand van de luchthaven Blagnac (Toulouse). Later in de week zullen we nog een groeiplaats bezoeken van een sterk gelijkend taxon Neotinea conica. Of Neotinea conica de juist benaming is, is niet duidelijk. Fylogenetisch onderzoek heeft uitgewezen dat Neotinea conica veel minder verwant is aan de Maskerorchis (Neotinea lactea) dan werd gedacht. De conica variant heeft nog geen Nederlandse naam.
Orchideeënweek – dag 1 (maandag)
Na een uitgebreid ontbijt starten we de orchideeënweek op enkele hellinggraslanden die grenzen aan de tuin van l’Oustal. Terwijl we in de tuin verzamelen treffen we reeds de eerste orchideeën, Poppenorchis (Orchis anthropophora), Bokkenorchis (Himantoglossum hircinum), Spinnenorchis (Ophrys sphegodes) en Harlekijn (Anacamptis morio).
Aangekomen bij de voet van de helling staan we stil bij het herkennen van orchideeënbiotopen. Onderaan de helling is het lemig en daardoor wat voedselrijker. Dit uit zich in een dichte grasmat met hoog opgaande grassen. Op dergelijke plekken hebben grassen de overhand en komt er nauwelijks licht op de bodem. Hierdoor zijn deze plekken ongeschikt voor orchideeën. Veel orchideeënplanten overwinteren namelijk als bladrozet en dulden in deze periode geen concurrentie. Ook hebben de bladen licht nodig omdat in het najaar en vroege voorjaar de nieuwe wortelknol zich ontwikkelt. De knol is feitelijk het spaarpotje van de orchidee waar reserves voor het aankomende jaar worden opgeslagen. Is er te weinig in voorraad dan zal de plant het volgende jaar niet tot bloei komen of zelfs afsterven.
We vervolgen onze weg en lopen de helling op. Hier zien we een meer open en grazige vegetatie. Dat wil zeggen dat het percentage grassen ten opzichte van kruidachtige planten veel lager is. Ook zien we open plekken in het grasland (= kale bodem begroeid met mossen) en hebben orchideeën dus voldoende ruimte en licht om zich optimaal te ontwikkelen. Het hellinggrasland is te karakteriseren als een schraalgrasland. Verspreid over de helling treffen we Spinnenorchis (Ophrys sphegodes), Sniporchis (Ophrys scolopax), Purperorchis (Orchis purpurea), Poppenorchis (Orchis anthropophora), Harlekijn (Anacamptis morio) en Bokkenorchis (Himantoglossum hircinum).
Bovenop de helling vertelt Mark hoe orchideeën haar bestuivers lokken en voor het lapje houden. Het blijken meesters in verleiding en bedrog. Zo lokt de Spinnenorchis (Ophrys sphegodes) haar bestuivers middels feromonen (sekslokstoffen). De mannetjesbijen die in het vroege voorjaar uitkomen hebben nog geen kennis gemaakt met echte vrouwtjes en worden aangetrokken tot de bloem waarmee zij vervolgens proberen te paren. In dit stadium krijgen de dieren stuifmeelklompjes opgeplakt doordat zij tegen het zuiltje van de bloem aanstoten. In het veld laat Mark zien hoe de stuifmeelklompjes opgeplakt worden door met zijn duim de bloem aan te raken. We zien dat de bloem twee stuifmeelklompjes heeft en die bestaan uit de volgende onderdelen : kleefschijfjes (plakschijfjes), steeltje en pollenmassa (uiteinde van een stuifmeelklompje). Het was Darwin die dit proces tot in detail vastlegde en van diverse Britse orchideeën beschreef hoe lang het duurt tot de steeltjes doorbuigen. Dit proces is een essentieel onderdeel in kruisbestuiving. Gaat een insect met opgeplakte stuifmeelklompjes op dezelfde plant meerdere bloemen af dan is het steeltje nog niet voldoende doorgebogen. Hierdoor kan de pollenmassa niet het stempeloppervlak bereiken, het kleverig orgaan diep in de bloem.
We volgen het wandelpad dat door Ena, Ruud en enkele dorpsgenoten is geïnitieerd. In het bos zien we diverse orchideeën met als hoogtepunt één exemplaar van het Wit bosvogeltje (Cephalanthera longifolia) in knop. We lunchen nabij één van de twee bronnen die van het dorpje Sieuras. Op de picknickplaats ontdekken we Paarse schubwortel (Lathraea clandestina), ook wel bekend als de Prachtschubwortel. De soort parasiteert op wortels van Wilgen en Populieren en komt daarom dus vooral op vochtige plekjes voor. Na de lunch lopen we terug naar l’Oustal. Op de terugweg vinden we de eerste Kleine tongorchis planten (Serapias lingua) reeds in bloei.
Roquefixade – dag 2 (dinsdag)
We volgen een stukje van de Sentier Cathare die langs de overblijfselen van de verschillende Katharenburchten leidt. Langs het wandelpad treffen we de eerste orchideeën. We zien Bleek en Wit bosvogeltje (Cephalanthera damasonium, Cephalanthera longifolia), Paarse aspergeorchis (Limodorum abortivum), Mannetjesorchis (Orchis mascula), Poppenorchis (Orchis anthropophora), Bosorchis (Dactylorhiza fuchsii), Purperorchis (Orchis purpurea) en Spinnenorchis (Ophrys sphegodes).
Na 500 meter verlaten we het wandelpad en klauteren we de helling op: een hellinggrasland dat is te karakteriseren als kalkgrasland. Dit zijn schraalgraslanden op hellingen waar kalkrijke gesteente dicht aan het oppervlak aanwezig is. Doordat dergelijke graslanden niet machinaal bewerkt kunnen worden, vindt er nog steeds traditioneel beheer plaats in de vorm van begrazing. Veelal betreft het runderen en in mindere mate schapen en/of paarden. De begrazing zorgt voor de kenmerkende vegetatiestructuur waar struiken zoals Meidoorn en Gaspeldoorn worden afgewisseld door grazige vegetaties. Typische kalkgraslandsoorten die we zien zijn, Kogelbloem, Paardenhoefklaver en Vleugeltjesbloemen. Al snel treffen we een soort die we nog niet eerder zagen, Vliegenorchis (Ophrys insectifera). De planten die we zien zijn bijzonder fors, en hoewel ze net in bloei staan tellen we meer dan acht bloemknoppen per plant. Verder op de hellingen treffen we diverse fraaie exemplaren van deze soort. Een soort die we eveneens aantroffen is de Aangebrande orchis (Neotinea ustulata var. ustulata), een kleine maar fraaie orchidee die vaak in groepjes staat. De soort dankt haar naam aan de donkere bloemknoppen in de top van de bloeiaar. Wanneer de bloemen open gaan verliezen ze geleidelijk de donkere kleur. Hoewel de fotografen zich uitstekend vermaken met twee forse exemplaren, blijven de planten doorgaans klein. De maximale hoogte die een gemiddelde plant bereikt ligt tussen de 10-15cm.
Na een korte rustpauze vervolgen we onze zoektocht,. We genieten van het uitzicht op de berghelling en de helling aan de overzijde van het dal. Al struinend vinden we nogmaals een mooie populatie van het Wit bosvogeltje (Cephalanthera longifolia). Niet ver van de plek zien we een kleine populatie van de Vroege spinnenorchis, een kleinere variant van de Spinnenorchis. De soort is te onderscheiden door de kleine bloemen en de kleur van de bloemdekbladen. Ook hebben enkele exemplaren een gele rand die de lip omzoomt. In Frankrijk is men niet eenduidig over de erkenning van de ‘kleinere’ variant van de Spinnenorchis. Soms heet de soort Ophrys araneola en soms weer Ophrys virescens. Wij dopen de soort tot Kleine spinnenorchis ongeacht de wetenschappelijk namen.
De lunch nuttigen we op een mooi uitzichtpunt aan de voet van de Katharen ruïne en hoewel er een stevige bries staat smaakt het heerlijke eten van Ena er niet minder om.
Na de gastronomische stop dalen we af naar het dal. Aangekomen aldaar zien we honderden bloeiende Harlekijnen (Anacamptis morio). Ruud weet waar de eigenaar woont (een agrariër) en vraagt toestemming voor het betreden van het grasland. Na wat rondstruinen ontdekken we 15-20 planten van de Aangebrande orchis (Neotinea ustulata). Aan de overkant van de weg is nog een grasland aanwezig. Hier staat enkel Mannetjesorchis (Orchis mascula) in bloei.
Dat stelt ons in de gelegenheid om de verschillen tussen Mannetjesorchis (Orchis mascula) en Harlekijn (Anacamptis morio) eens goed onder de loep te nemen. Beide soorten onderscheiden zich van elkaar door de aan-/afwezigheid van groene nerven aan de binnen- en buitenzijde van de helm. Daarnaast is er een verschil in lengte en vorm van de middenlob van de bloem.
|
Harlekijn |
Mannetjesorchis |
Groene nerven |
Nerven aan de binnen- en buitenzijde v/d helm. |
Geen nerven op de helm van de bloem. |
Lengte en vorm v/d middenlob |
Middenlob v/d lip is korter dan de zijlobben. De middenlob is niet of nauwelijks gespleten. |
Middenlob v/d lip is langer dan de zijlobben. De middenlob is duidelijke gespleten. |
Mas d’Azil – dag 3 (woensdag)
We starten op de markt van Mas d’Azil waar we een klein half uurtje rondstruinen. Na een rondje markt bezoeken we een tweetal graslanden die garant staan voor de graslandtypen heischraal en kalkgrasland. Als eerste maken we kennis met heischraal grasland en in het bijzonder de heuvelland vorm die we kennen uit Zuid-Limburg. Typische soorten uit dit graslandtype zijn Betonie (Stachys officinalis), Addertong, Harlekijn (Anacamptis morio) , Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) en Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia). Als klapper inventariseren we de Groene nachtorchis (Dactylorhiza viridis) op de zogenaamde ‘Thea Spruijt’ methode. Dat houdt in dat we individuele planten markeren met gele moestuinbordjes. Hierdoor krijgen we een mooi overzicht van de verspreiding van de soort binnen het grasland. In de bosrand treffen we nog enkele exemplaren van de Grote keverorchis (Neottia ovata).
Aangekomen in het kalkgrasland vinden we enkele mooie Vliegenorchis planten (Ophrys jnsectifera). We dalen af op de helling op zoek naar de Gele ophrys (Ophrys lutea), een soort die Ruud en Mark daar eerder al aantroffen in het grasland. Bovenop een dassenburcht vinden we diverse Paarse aspergeorchissen in knop. In de aangelegen poel speuren we naar de vuursalamander. We treffen wel salamanders aan, maar geen geelzwarte. In de bosrand zoeken we onder stenen, houtblokken, maar zonder resultaat. De verrassing is groot wanneer we het Leverbloempje nog bloeiend aantreffen. We sluiten de dag af met een wandeling boven de grotten, waar Mas d’Azil bekend om staat. Op de route vinden we enkel bladrozetten van de Bruinrode wespenorchis (Epipactis atrorubens) en Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea).
Parahou / Bugarach – dag 4 (donderdag)
We hebben een lange autorit voor de boeg en staan vroeg op. Op een parkeerplaats met een mooi uitkijkpunt drinken we koffie en vervolgen onze weg naar enkele graslanden in de Aude, het naastgelegen departement van de Ariège. Het eerste hellinggrasland dat we oplopen is zo sterk begraasd dat we alleen enkele bladrozetten van orchideeën aantreffen. Jeroen vindt al struinend enkele leuke soorten die we later met de gehele groep bekijken. In een grasland verderop vinden we Neotinea conica, een soort die sterk lijkt op de Maskerorchis (Neotinea lactea). Echter op basis van verwantschappen verschillen ze dusdanig dat ze als afzonderlijke taxa onderscheiden worden. Het grasland herbergt een forse populatie planten die allen fraai in bloei staan. Al struinend treffen we nog enkele andere soorten orchideeën waaronder enkele fotogenieke Sniporchis planten (Ophrys scolopax).
Op weg naar de auto stoppen we bij het Vogelnestje (Neottia nidus-avis), een orchidee zonder bladen en zonder bladgroen. Dit betekent dat de soort voor haar voedselvoorziening volledig is aangewezen op schimmels. In tegenstelling tot andere orchideeën, waar er vaak sprake is van een mutualistische relatie tussen de orchidee en schimmelpartner, buit het Vogelnestje (Neottia nidus-avis) haar partner uit. Feitelijk is er sprake van een parasitaire relatie. Het Vogelnestje (Neottia nidusa-avis) onttrekt voedsel aan de schimmel, die op haar beurt vaak weer leeft op boomwortels. Het Vogelnestje (Neottia nidus-avis) dankt haar naam aan de ondergrondse delen. Deze bestaan uit een bundel van wortels en lijkt op een nestje. Opmerkelijk is dat de planten die we aantreffen groeien op een talud van een deels zon beschenen wegberm. Een dergelijke groeiplaats wijkt af van die van de soort in Nederland waar de planten voornamelijk in bossen groeien.
We vervolgen onze weg naar Bugarach, waar we lunchen bij een meertje. Na de voortreffelijke lunch van Ena rijden we naar een vindplaats die Ruud en Mark vorig jaar bij toeval ontdekten. Al snel vinden we de eerste planten van de Gele ophrys (Ophrys lutea) en Stippelorchis (Orchis provincialis). De laatst genoemde soort heeft fraaie bleekgele bloemen met diep paarse / rode stippen en een lang en omhooggericht spoor. Na enig speurwerk vinden we ook een Nonnetjesorchis (Neotinea maculata), een klein en fraai orchideetje met een subtiele bloeiwijze. Een rondje door het terrein leert ons dat er nog veel meer planten van de Nonnetjesorchis (Neotinea maculata) staan. Een groot deel van de planten staat echter nog in knop. De euforie is groot wanneer we Jeroen horen roepen: “Ophrys speculum, twee planten”. Vooraf wisten we dat de soort in de omgeving van Bugarach voor zou komen met één populatie van maximaal 10 planten. Dat we toch enkele planten vinden is cadeau. Uiteraard worden de planten minutieus vastgelegd door alle fotografen.
Aan de overzijde van de weg lopen we al struinend een stenige helling af. Beneden in het dal zien we de ruïne, waar we naar toe lopen, reeds liggen. Op de helling wordt de vegetatie afgewisseld door grazige stukken met gaspeldoorn en stenige plekken met de geurige tijm struiken. We vinden nog enkele Ophrys soorten waaronder de Gele ophrys (Ophrys lutea).
Op de terugweg naar l’Oustal rijden we over een berg waar we tienduizenden wilde narcissen zien. Kleine exemplaren die alleen in de Pyreneeën en omgeving voorkomen. We besluiten even te stoppen om te zien of we orchideeën kunnen spotten. Dat valt niet mee met al die gele narcissen die, vanwege de gele kleur makkelijk verward worden met de Gele ophrys (Ophrys lutea). Vanaf een afstandje horen we Juliette roepen: “Ophrys lutea, een hele bos”. Aan haar stem te horen moet het een bijzondere vondst zijn. Aangekomen bij de planten treffen we een enorme groep planten.
Hoewel we reeds op l’Oustal verwacht werden in verband met het diner stoppen we als afsluiter van de dag bij een helling met de Vlinderorchis. Een soort die in het mediterrane gebied relatief algemeen is maar in de Ariège en aangrenzende departementen zeldzaam. Hoewel….. de helling is bezaaid met planten, waarvan de meeste nog in knop. Doordat enkele planten in bloei staan kunnen we de soort goed bekijken en fotograferen. Ruim een uur later dan gepland keren we terug naar l’Oustal, moe van de lange dag, maar voldaan vanwege de weelde aan orchideeën.
Rieux – Meras – dag 5 (vrijdag)
Na de lange dag van de voorafgaande dag doen we het op de laatste excursiedag wat rustiger aan. We starten na het ontbijt in de omgeving van Rieux Volvestre. Aangekomen bij het grasland vertelt Mark ons iets over de relatie tussen orchidee en schimmels. Zo kunnen er drie typen relaties worden onderscheiden, 1. Parasitaire, dit betreffen soorten die geen bladen en/of (functioneel) bladgroen bezitten en dus voor de voedselvoorziening geheel zijn aangewezen op de schimmel. 2. Mixotroof, planten die wel bladen bezitten maar hun dieet aanvullen met voedsel dat ze onttrekken aan schimmels. 3. Soorten die schimmels vrijwel alleen nodig hebben om te kiemen en in een volwassen stadium nauwelijks afhankelijk zijn van schimmels. Bijzonder is dat alle orchideeën schimmeldraden toelaten tot in hun celkern. De schimmeldraden liggen hier als trossen touw opgerold en worden door de orchidee langzaam verteerd en opgegeten. Door specifieke stoffen zorgen orchideeën ervoor dat de schimmeldraden alleen toegang krijgen op plekken waar de orchidee dat wil. Zo scheidt het Soldaatje (Orchis militaris) een stof uit genaamd, orchinol. Hiermee voorkomt de soort dat bijvoorbeeld de knollen worden geïnfecteerd door de schimmel. Na de uitleg lopen we het veld in waar honderden Purperorchissen (Orchis purpurea) in bloei staan. De besneeuwde bergtoppen van de Pyreneeën op de achtergrond leveren fraaie foto’s op.
’s Middags lunchen we onder twee monumentale eiken in een veldje net buiten Sieuras. Het grasland dat we aansluitend bezoeken herbergt een bijzondere hybride tussen Kleine tongorchis (Serapias lingua) en Harlekijn (Anacamptis morio). Echter blijkt dat de nachtvorst funest is geweest voor nagenoeg alle Kleine tongorchis planten in het grasland, inclusief de hybride.
informatie Orchideeenweek 2018